41

 

 

 

 

Emma reed met Matthew naar Springhead. Eenmaal aangekomen bij het huis stapte ze niet meteen uit. Ze had geen zin om Matthew naar binnen te brengen. Nu ze hier zo stond, wist ze niet of ze hem zomaar kon achterlaten. Zouden haar ouders hem wel aankunnen?

Binnen stond Mary echter te kijken of ze nog van plan was uit te stappen. Blijkbaar had ze haar horen aankomen, want het gordijn voor het keukenraam was opzijgeschoven en Emma zag het silhouet van haar moeder, dat donker afstak tegen het gele licht. Ze zag voor zich hoe Mary in het donker stond te turen. Ze tilde Matthew op en deed haar best om vrolijk te kijken. Binnen zaten haar ouders thee te drinken. Ze deden net alsof ze helemaal niet hadden staan wachten.

‘Ik heb wat melk afgekolfd zodat ik niet halverwege de avond terug hoef te komen,’ zei Emma zo vrolijk mogelijk. Ze hoorde zelf hoe raar het klonk. Ze gaf de baby aan Robert. Eigenlijk wilde ze zeggen: jullie krijgen hem alleen in bruikleen. Jullie mogen hem niet houden, ter vervanging van Christopher. Maar dat was onzin.

Terug in het Kapiteinshuis zaten James en zij wat slecht op hun gemak tegenover elkaar aan de keukentafel. Ze gedroegen zich allebei terughoudend – nogal verlegen, dacht ze. Alsof ze een stelletje uit een Victoriaanse roman waren dat even aan hun chaperonne was ontsnapt. Niet dat je Matthew als een chaperonne kon zien, natuurlijk, maar toch. Nu ze eenmaal alleen waren, wisten ze niet helemaal wat ze met de situatie aan moesten.

‘Wat zullen we eens gaan doen?’ vroeg James. ‘Zal ik voor je koken? Of zullen we uit eten gaan? Een lekker rustig restaurant of zo?’

‘Eerlijk gezegd weet ik niet of ik wel zo’n zin heb in iets rustigs,’ zei ze. ‘Ik heb al veel te veel rust gehad de laatste tijd en heb juist wel weer eens zin in wat herrie. Muziek. Gepraat. Zou je het erg vinden als we gewoon wat in Het Anker gingen drinken?’

‘Dan gaan de mensen vragen stellen over Christopher,’ zei hij. ‘Je weet hoe ze zijn. Weet je zeker dat je dat aankunt?’

‘Ja. Misschien vind ik het juist wel fijn. Het lijkt me... gezonder dan net doen alsof het gewoon niet gebeurd is. Misschien zijn er wel mensen die hem kenden. Oude schoolvrienden of zo.’

‘Een soort wake dus?’

‘Ja,’ zei ze dankbaar. ‘Precies. Een wake.’

Ze ging naar boven om het bad vol te laten lopen. In de olie die ze gebruikte zaten sandelhout en patchoeli. De eerste keer dat ze hem gebruikte had hij haar een oude hippie genoemd, maar ze wist niks van hippierituelen en begreep dus niets van zijn plagerijtjes totdat hij het uitlegde. Op weg naar de slaapkamer bleef hij op de overloop stilstaan om bij haar naar binnen te kijken. Ze had de deur expres opengelaten, zodat de badkamer niet vol stoom kwam te staan. De diepe, ouderwetse badkuip was gemaakt van hard, beschadigd email. In het raamkozijn stonden brandende kaarsen waarvan de geur zich vermengde met die van de badolie. Ze had haar pas gewassen haar in een dunne, zijden sjaal gewikkeld. Ze lag languit in het water, met haar ogen dicht en liet haar benen languit drijven. Toen ze haar ogen opende, zag ze dat hij naar haar stond te kijken.

‘Kom binnen,’ zei ze. Hij zag eruit alsof hij elk moment iets kon gaan zeggen. Er viel een lange stilte. Ze kreeg de indruk dat hij in zijn hoofd een zin aan het formuleren was en vroeg zich af wat hij op zijn hart had. Plotseling leken de zenuwen echter toe te slaan.

‘Ik zal je met rust laten,’ zei hij. ‘Geniet lekker van je bad.’ Maar op dat moment was de betovering verbroken, en dus klom ze uit bad.

Hoewel ze alleen maar naar de kroeg aan de overkant gingen en ze geen zin had om chique kleren aan te trekken, deed ze haar best er goed uit te zien. Haar spijkerbroek lag al op de stoel op haar te wachten, met de streepjestrui die ze bij haar laatste bezoek aan de stad had gekocht. Slechts gehuld in een grote badhanddoek liep ze de slaapkamer in, waarna ze aan haar toilettafel ging zitten. Met haar ogen op de spiegel gericht verdeelde ze wat conditioner over haar haar en föhnde het. Toen ze haar armen boven haar hoofd optilde gleed de handdoek naar beneden, zodat ze hem opnieuw moest vastmaken. Daarna bracht ze uiterst zorgvuldig haar make-up aan. En al die tijd was ze zich bewust van James, die op het bed naar haar zat te kijken.

Ze wachtte tot hij achter haar zou komen staan en zijn handen op haar schouders zou leggen, maar hij bleef doodstil zitten kijken. Ze voelde zich duizelig, buiten adem. Laten we gewoon hier blijven, wilde ze zeggen. Vergeet dat café. Ik doe al deze moeite voor jou. Zelf was ze echter al even verlegen als hij, en daarbij vond ze het wel een leuk vooruitzicht om met allemaal mensen om hen heen in dezelfde ruimte als hij te zijn, terwijl hij alleen maar oog voor haar had, in de wetenschap dat ze gauw weer in deze slaapkamer zouden zijn.

In de spiegel keek ze hem aan. Ze glimlachte.

‘En?’ vroeg ze. ‘Kan ik ermee door?’

‘Zit je naar complimentjes te vissen?’ Nu kwam hij inderdaad achter haar staan. Hij stak zijn hand uit en streelde haar nek. Ze hield haar adem in, maar deed net alsof er niets aan de hand was.

‘Nee, ik meen het. Ik ben nooit zo handig geweest met make-up en ben het een beetje verleerd.’

‘Je ziet er prachtig uit,’ zei hij. ‘Eerlijk waar.’

‘Een masker natuurlijk. Ik vind het best eng om iedereen weer onder ogen te komen. Ik heb iets nodig om me achter te verstoppen.’

‘Verstop je achter mij,’ zei hij. Ze keek hem nog eens aan, en toen moesten ze beiden lachen om zijn sentimentele gepraat. Ze voelde dat ze zich begon te ontspannen.

Tegen de tijd dat ze Het Anker binnenliepen, zaten alle vaste klanten al op hun plaats. James hield de deur open voor Emma. Eenmaal binnen bleef ze even stilstaan om te kijken of er ook mensen waren die ze kende. Bij de pooltafel stond een groepje jongeren dat ze wel eens bij de bushalte op de schoolbus had zien wachten. Waarschijnlijk mochten ze nog helemaal niet drinken, maar wat konden ze anders in zo’n klein plattelandsstadje? Zelf mocht ze natuurlijk nooit naar een café toen ze zo oud was als zij. Ze herinnerde zich nog hoe lang en saai de avonden op Springhead waren geweest. Totdat ze ging studeren, was haar enige vermaak de jeugdclub van de kerk geweest, onder het toeziend oog van haar vader.

Hun entree was niet onopgemerkt gebleven. Onder de darters bevonden zich een paar mannen van de reddingsbrigade, die het spel even onderbraken om James te groeten. Van achter de bar wierp Veronica, die duidelijk verbaasd was maar probeerde dat niet te laten merken, Emma een lachje toe. James en Emma kenden Veronica van de kerk, waar ze af en toe een dienst bijwoonde. Niet elke week, maar bij speciale gelegenheden. Pasen. De nachtmis op oudejaarsavond. Elke zomer doneerde ze een paar flessen aan de braderie. Haar zoon had bij Christopher op school gezeten. In dezelfde klas zelfs. Emma probeerde zich voor de geest te halen hoe het joch ook al weer heette.

‘Hoe is het met Ray?’ Ineens schoot het haar weer te binnen.

‘Prima.’

‘Wat doet hij tegenwoordig?’ Emma vroeg zich af of ze overtuigend genoeg was. Zo vaak voerde ze dit soort gesprekjes niet meer.

‘Hij zit bij de brandweer. In Leeds. Niet zo’n slimme jongen als die Christopher van jullie, natuurlijk, maar we zijn hartstikke trots op hem.’ Even was ze stil. ‘Het spijt me van Christopher, Emma. Dat geldt voor iedereen hier.’

‘Ik weet het,’ zei Emma. ‘Ik weet het.’

‘Hebben ze de dader al?’ Ineens stond Barry voor haar neus. Met zijn handen plat op de bar staarde hij Emma aan. De vraag kwam er heel abrupt uit, zonder inleiding en al helemaal niet op een beleefde toon.

‘Daar hebben we nog niks over gehoord.’

‘Wat een schande,’ zei Barry. Emma had geen idee wat hij bedoelde: dat de moord een schande was, of dat de politie nog geen verdachte had, of het feit dat ze daar nog niets over hadden laten horen.

Een van de darters die naar de bar was gekomen om nog een rondje te halen, mompelde dat hij het met Barry eens was.

‘Ik betaal,’ zei James. ‘Rondje van mij, ter nagedachtenis aan Chris.’

Een halfuur later was er meer herrie dan Emma zich in haar stoutste dromen had kunnen voorstellen. De jongeren hadden de jukebox aangezet, en in het andere gedeelte van het café zaten ze op een groot scherm naar een voetbalwedstrijd te kijken, wat met zoveel gejuich en gekreun gepaard ging dat het soms zelfs de muziek overstemde.

Ze zat naast het raam te kletsen met de vriendin van een van de mannen van de reddingsbrigade, met wie ze ook nog op school had gezeten. De vrouw had het over haar nieuwe vriend, een bliksemromance en een aanzoek, maar al die tijd was Emma zich bewust van James, die naast de bar naar haar stond te kijken. Wat is er toch met hem, vroeg ze zich af. Wat heeft hij op zijn hart?

Toen ging de deur open en Michael Long kwam binnen. Hij liet de deur achter zich dichtvallen, maar er was zoveel herrie dat niemand echt aandacht aan zijn entree besteedde. Nogal stoer liep hij naar de bar. Emma kon niet horen wat er gezegd werd, maar ze gokte dat James hem een borrel aanbood. Hij zag eruit alsof hij al de nodige borrels op had en maakte een verfomfaaide, wankele indruk.

‘Je hebt wel lef, zeg.’

Ze ving de woorden net op en merkte ook hoe agressief ze eruit kwamen. De vijandigheid was gewoon tastbaar. Vol afschuw keek ze toe. Om haar heen ging het geklets gewoon verder.

Michael trok zijn mond wijd open en schreeuwde toen zo hard dat iedereen hem boven de herrie uit kon horen: ‘Ik zeg: je hebt wel lef, zeg!’

De gesprekken vielen stil. De jukebox hield op met spelen en niemand koos een nieuw nummer. In de andere kamer werd er sarcastisch geapplaudisseerd toen er iemand een strafschop miste. Michael leek het wel leuk te vinden om in het middelpunt van de belangstelling te staan. Met een theatraal gebaar wendde hij zich tot het gezelschap. ‘Als jullie wisten wat ik weet zouden jullie hier niet zo vriendelijk met hem een borrel staan drinken.’

Van achter de bar boog Veronica zich naar hem over. ‘Je bent er niet best aan toe, Michael. Misschien kun je maar beter naar huis gaan.’

Het leek alsof Michael haar niet hoorde. ‘Weten jullie met wie jullie hier staan te zuipen? Nou? Jullie denken allemaal dat jullie weten wie hij is, hè? Keurig getrouwde vent, goeie baan, elke week braaf naar de kerk. Nou, zijn leven is één grote leugen. Zelfs zijn naam is verzonnen.’ Michael begon zachter te praten, bijna alsof hij alleen met James in een kamertje stond, maar Emma kon hem nog steeds horen. Het was stil in het café. Iedereen zat zo aandachtig te kijken en te luisteren dat hij niet eens meer hoefde te schreeuwen. ‘Het was niet mijn bedoeling om het zo aan te pakken. Eigenlijk was ik van plan om meer bewijsmateriaal te vinden en dan naar die inspecteur te stappen. Maar ik kon er niet meer tegen om je hier te zien lachen en praten. Met al die mensen die medelijden met je hebben.’

‘Inspecteur Stanhope weet het allang,’ zei James. ‘Ik heb het haar zelf verteld.’

Het duurde even voordat Michael dat verwerkt had. Met zijn mond open en wat spuug op zijn onderlip staarde hij James aan, alsof hij zichzelf ervan probeerde te overtuigen dat James stond te liegen.

‘Waarom heeft ze je dan niet gearresteerd?’

‘Ik heb niets misdaan. Het is niet verboden om een andere naam aan te nemen.’

‘Maar je was bevriend met Mantel. Ik heb foto’s van jullie gezien. Samen op de foto, lachend en al.’

‘Mijn vader was bevriend met Mantel,’ zei James. ‘Ik had niks met hem te maken.’

Michael schudde zijn hoofd, alsof hij met alle geweld probeerde zijn gedachten op orde te krijgen. ‘Jij hebt dat meisje vermoord en ervoor gezorgd dat Jeanie ervoor opdraaide.’ Hij klonk wanhopig. ‘Je moet er iets mee te maken hebben gehad. Waarom zou je anders een nieuwe naam aannemen als je niks te verbergen hebt?’

‘Ik heb genoeg reden om Keith Mantel te haten,’ zei James, ‘maar met de dood van zijn dochter heb ik niks te maken.’

Veronica kwam achter de bar vandaan, liep naar Michael toe en sloeg een arm om zijn schouder. ‘Je bent niet helemaal jezelf, Michael. Niet zo gek na alles wat je hebt meegemaakt. Kom, dan gaan we even naar achteren. Dan maak ik wat warms voor je klaar en zullen we de dokter erbij halen om even naar je te kijken.’

Michael liet zich gewillig mee naar achteren voeren. Achter de bar vloog Barry’s blik van klant naar klant. Zijn ogen straalden van plezier.

Emma zat erbij alsof ze bevroren was. Ze reageerde langzaam of helemaal niet, zag dat James naar haar toe kwam, maar ze kon geen vin verroeren.

‘Kom mee naar huis,’ zei hij zachtjes. ‘Hier kunnen we niet praten.’

Dat gebeurt er nou, dacht ze, als je even niet op je hoede bent. Hoe moet ik hier nog een happy end aan breien?

‘Kom,’ zei hij nog een keer. Ze voelde hoe ze van alle kanten nieuwsgierig aangestaard werden. Ze stond op en liep achter hem het café uit. Ze stonden echter nauwelijks buiten of ze bleef stilstaan en keek hem aan. Voor de lantaarnpaal zwiepten de takken van de boom naast hun huis heen en weer, waardoor er bewegende schaduwen op haar opgeheven gezicht vielen.

‘Was het waar wat hij zei?’

‘Sommige dingen wel. Ik heb mijn naam laten veranderen toen ik eenentwintig was. Helemaal legaal. Ik had zo mijn redenen. Die kan ik je wel geven, als je wilt.’

‘En je familie? Heb je echt geen levende familieleden meer?’

‘Een paar.’

‘Dus je hebt van begin af aan tegen me gelogen.’

‘Nee. Tegen de tijd dat ik jou leerde kennen, was ik wie ik nu ben.’

‘Heb je mijn broer vermoord?’

‘Nee!’ riep hij uit. ‘Waarom zou ik in godsnaam je broer vermoorden?’

‘Waarom zou je in godsnaam tegen me liegen?’

Ze kon het niet aan. Ze had de troost nodig van een bekend verhaal. Ineens draaide ze zich om en rende naar de overkant van de straat, in de richting van de Smidse.

 

Emma rent over het plein, zo veel mogelijk over het beschaduwde gedeelte, voor het geval de drinkers in Het Anker nog steeds zitten te kijken. Dan komt ze bij de Smidse. Ze duwt een van de grote, kerkdeurachtige deuren open en loopt naar binnen. Het plafond is hoog. Door de dakspanten heen kan ze de dakpannen zien. Ze voelt de hitte van de oven en ziet de stoffige planken waarop de ongeglazuurde potten staan.

Op het eerste gezicht lijkt de pottenbakkerij leeg. Het is doodstil. Zonder een geluidje te maken, doet ze de zware deur achter zich dicht. Hij blijft op een kier staan, maar als er buiten op het plein iemand voorbijloopt zal hij niet veel meer zien dan een dun streepje licht. Langzaam loopt ze naar voren. Ze weet dat Dan er is. Dat voelt ze gewoon. Nog even, dan komt hij naar buiten. Hij zal haar in zijn armen nemen en haar naar Springhead brengen, zodat ze bij haar baby kan zijn. Alleen kan ze dit niet aan.

‘Dan.’ Het komt er nogal onnatuurlijk uit, heel zacht en klaaglijk, maar toch hoort ze de naam door de grote ruimte echoën. ‘Waar zit je, Dan?’

Uit de kleine opslagruimte klinkt gekrabbel. Het klinkt niet echt menselijk. Het doet Emma nog het meest denken aan ratten die in het vuilnis aan het scharrelen zijn.

‘Dan,’ zegt ze nog eens, en dan staat hij voor haar zoals ze zich dat altijd heeft voorgesteld: kleren en haren helemaal in de war, blij haar te zien. Ze gaat zo dicht naast hem staan dat ze de klei op zijn handen kan ruiken. Ze wacht tot hij haar aanraakt. Als ze opkijkt, ziet ze echter nog iemand uit de opslagruimte komen. Niet inspecteur Stanhope deze keer. Iemand die ze absoluut niet verwachtte.

 

 

 

 

Onschuld
titlepage.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_000.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_001.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_002.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_003.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_004.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_005.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_006.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_007.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_008.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_009.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_010.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_011.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_012.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_013.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_014.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_015.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_016.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_017.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_018.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_019.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_020.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_021.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_022.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_023.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_024.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_025.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_026.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_027.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_028.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_029.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_030.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_031.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_032.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_033.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_034.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_035.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_036.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_037.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_038.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_039.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_040.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_041.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_042.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_043.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_044.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_045.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_046.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_047.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_048.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_049.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_050.xhtml
awb - onschuld-ebook_split_051.xhtml